Van Cotonou naar Ouidah – Voodoo
Woensdag 16 juli. Benin.
Benin. Een land dat je zelden bovenaan de to-do-list van een gemiddelde toerist ziet prijken en dat, als het al op die lijst terecht is gekomen, bij tijdsgebrek waarschijnlijk als eerste zal worden geschrapt.
Dat is volkomen onterecht.
Benin is namelijk gezegend met een rijke cultuur, een aangenaam klimaat, een schitterende natuur en een ligging aan zee. Het land is tegelijkertijd bijzonder, mooi, zonnig, leerzaam, gek, groen, griezelig, historisch interessant en anders dan alle andere landen.
En ze maken er ook nog eens een bijzonder lekkere kaas.
Met andere woorden, Benin begint steeds meer uit te groeien tot een van mijn favoriete bestemmingen.
Groene landschappen en voodoo
Vanuit de droge Sahel in het noorden rijd je een langzaam maar zeker steeds groener wordend heuvellandschap met indrukwekkende rotsformaties in, om uiteindelijk, via plaatsjes waar halfvergane paleizen van dode, maar nog altijd alom vereerde Dahomeykoningen te bewonderen zijn, bij de met palmbomen en slavenmonumenten bezaaide stranden van de Atlantische kust uit te komen.
Het landschap is dus bijzonder. De cultuur ook. Maar de mensen zijn nog veel bijzonderder. Die zijn best aardig, fascinerend, vaak een beetje eng en soms ronduit angstaanjagend.
De reden daarvoor is dat Benin de bakermat is van de voodoo. En voodoo is hier niet zomaar een onderdeel van een wel zeer rijke geschiedenis, nee, voodoo is hier springlevend!
Overal op straat word ik ermee geconfronteerd.
De vrouwen zijn eng donker opgemaakt en als ik langs ze rijd, klinkt hun schriele heksengelach me als nagels op een schoolbord in de oren.
De mannen hebben brandmerken in hun gezicht en grote, uit hun kassen puilende witte oogbollen, waar ze me altijd en overal vandaan recht en indringend mee aan lijken te kijken. Dat bedoelen ze niet zo en ik weet dat het verbazing moet zijn waarmee ze naar me kijken, maar zo ziet het er niet uit.
Nee, het ziet eruit alsof ze denken: ja jongen, rijd jij maar, rijd jij maar hard door. Voor nu moet ik je laten gaan, maar vanavond laat ik mijn vrouw van een stukje stof een blank poppetje met een hoedje en een baardje en een fietsje maken, en daar ga ik dan spelden in steken. Net zolang tot je longen ontploffen.
Slaven, goden en koningen
Mijn rit van vandaag was een korte, maar wel zware rit.
Ook deze keer waren er weer werkzaamheden en omdat het vannacht hard heeft geregend, moest ik zo’n beetje de hele afstand door de modder afleggen. Op die manier is 40 kilometer nog een heel end, maar aan het einde van die veertig zware kilometers lag wel een beloning, in de vorm van het stadje Ouidah.
Ouidah is zowel een heilige plaats voor de voodoo als het vertrekpunt van de slavenboten die hier een paar eeuwen geleden afmeerden, om daarna koers te zetten naar Amerika.
In Ouidah heb ik het heilige bos bezocht, een bos waar nog altijd echte mensen hun voodoogoden komen vereren en waar een koning staat die ooit in een enorme boom is veranderd.
Na het bezoek aan dit enge bos ben ik bij mijn gids achter op de motor gesprongen om de 4 kilometer lange slavenroute af te leggen. Dat is een route die loopt van het marktplein waar de slaven werden verhandeld tot aan het monument dat aan de kust de plek markeert waar ze destijds in boten werden geladen, om daarna als haringen in een ton over de oceaan te worden verscheept.
Een leuke excursie, die volgens mijn gids eindigde aan de kust. De terugrit zat volgens hem niet bij de prijs inbegrepen en ik mocht alleen achterop mee terug naar de stad rijden als ik hem extra betaalde.
Ik betwijfel nog steeds ten zeerste of dat inderdaad de afspraak is die we hadden gemaakt, maar omdat ik niet heel veel zin had dat hele eind nog terug te lopen, heb ik hem toch maar gewoon betaald.
Volgende: Van Aného naar Lomé – Weggegoocheld
Vorige: Abomey – Tegen zessen
Of begin hier gewoon bij het begin van mijn boek ‘Figurant in de Hoofdrol’
0 reacties